Onder een brug die naar een sappige wei voert, zit een hongerige trol. Hij wacht geduldig tot er een lekker hapje zijn richting uit komt. En kijk, daar komt Bobbie Bok aan. Bobbie is een heel slim kereltje en de jongste van drie broers. Hij overtuigt de trol om te wachten op zijn broer Bart die veel groter en dikker is. Trol heeft reuzenhonger, maar is ook wel hebberig. Hij laat Bobbie gaan in de overtuiging dat hij straks twee lekkere bokjes kan op smullen. Maar slaagt hij hier wel in?
Dit Noorse sprookje werd hertaald door Mac Barnett die we kennen van o.a. ‘Een ijsbeer in de sneeuw’ en ‘Gewoon omdat het zo is’. Imme Dros maakte een erg geslaagde vertaling op rijm. Het verhaal begint mysterieus: “Er was eens een brug / van hier naar daar./ Een kleine brug./Eén brugje maar.” Deze vier zinnetjes staan op een voornamelijk witte, dubbele bladzijde. De tekening beslaat slechts 1/5 van de ruimte. Je ziet een brug in de ochtendschemering. Onder de brug zit een wezen waarvan je enkel een stuk van het hoofd en de ogen ziet, aan één van de planken merk je een doodshoofd en een bot… Je aandacht staat meteen op scherp. Wat zal er gebeuren op die brug?
Op de volgende bladzijden wordt de spanning geleidelijk verder opgebouwd. De tekening zoomt in op de trol onder de brug. Hij zit reeds klaar met vork en mes. Enkele bladzijden verder verschijnt Bobbie Bok. Je denkt huiverend aan wat er nu kan gebeuren.
De tekst heeft een flinke vaart dankzij de goed uitgekiende rijmen. Leuk bij het voorlezen is de steeds terugkerende rijmende zin met een uitgebreide alliteratie: “Klep klop, klep klop, klepper de klop, / klonk het boven zijn trollenkop.” Jonge toehoorders kunnen al snel het rijmpje mee zeggen. De tekeningen zijn donker, mistig en best wel eng, maar toch zeer treffend getekend en mooi afgewerkt.
Een zalig boekje dat erom vraagt om voorgelezen te worden.
Lut Vanderaspoilden