De moeder van Jakob wordt directeur van psychiatrisch ziekenhuis Het Leliehof. Daarom verhuizen ze samen naar een woning op het terrein van het ziekenhuis. Jakob is een rustige jongen, die soms meer in zijn hoofd leeft dan in de realiteit. Het voordeel hiervan is dat Jakob heel open staat voor de patiënten in het ziekenhuis. Hij ziet niet in wat het probleem met hen is. Zo sluit hij na een paar dagen vriendschap met meneer Radboud, die al jaren in het Leliehof verblijft. Hij vindt het gedrag van Meneer Radboud aangenaam: ‘Hij zei het niet zoals andere volwassenen het zouden zeggen. Volwassenen praten wel even met je maar moeten daarna dringend terug naar hun grotemensenleven.’ Jakob is eigenlijk blind voor de ziekteverschijnselen van Radboud. Tijdens een spelletje merkt Jakob op dat ‘Meneer Radboud [zich] ontpopte tot een echte ontdekkingsreiziger. Ze speelden dat ze op de vlucht waren voor de vijand. Jakob hoefde zelfs niet uit te leggen welke vijand. Meneer Radboud vond het zo logisch als wat: de vijand was de vijand.’ Pas wanneer zijn moeder hem een aantal ziektebeelden van psychiatrische patiënten uitlegt, beseft Jakob plots dat die meneer Radboud wel niet zo normaal is als hij zich voordoet. ‘Ze had hem zoveel verteld dat bij meneer Radboud paste dat Jakob er niet aan durfde te denken hoe ziek hij wel was.’
Er zijn ook heel veel dingen in de wereld die Jakob niet snapt. Hij heeft daarvoor zelfs een strategie ontwikkeld: ‘Hij kon alleen maar een stukje van zijn hoofd op slaapstand zetten en daar stopte hij de dingen die hij niet begreep. Het was aardig volgelopen de laatste weken’. Dat het zo volloopt, heeft onder andere met Mira te maken. Mira is de dochter van een van de patiënten uit het Leliehof. Zij is trouwens het complete tegenovergestelde van Jakob. Zij is een kind van de wereld, door omstandigheden. Haar drijfveer is weten. Zij wil begrijpen, terwijl Jakob eerder aanneemt. Ze confronteert Jakob ermee dat hij nog veel moet leren over de wereld. Maar is dat niet altijd zo tijdens het opgroeien? Door binnen te treden in Jakobs bovenkamer zal de lezer beginnen stilstaan bij de vraag: wat is gek, wat is normaal? Of wie is er nu ziek en gezond? En waarom? Samen met Jakob begint ook hij/zij zich vragen te stellen. En ondanks de meningsverschillen die Jakob daarover heeft met Mira, zijn moeder en misschien ook de lezer, blijft hij geloven dat het er niet toe doet. Zijn vriendschap met Meneer Radboud is echt, ook al leeft de man voortdurend in zijn fantasie. Jakob heeft het niet makkelijk. Hij groeit op in een vreemde omgeving met sterke en aparte prikkels. En doordat zijn moeder weinig afstand kan nemen van haar werk, wordt ze stilaan wat onbereikbaar voor hem. Het doet zijn wankele zelfvertrouwen en onzekerheid geen goed. Daarin vertoont hij veel overeenkomsten met Mira, die ondanks haar zelfzekere, volwassen pose, ook met heel wat dingen worstelt.
Verder krijgt literatuur ook een bijzondere en vooral bizarre rol. Er wordt herhaaldelijk vermeld dat Meneer Radboud veel leest en heel veel boeken bezit. Later verneemt de lezer dat hij de eindes uit boeken snijdt. Wanneer Mira dit ontdekt, vraagt ze Jakob ook: ‘Waarom doet hij dat?’ en krijgt ze het antwoord ‘Weet ik veel.’ Op het einde van het verhaal blijf je als lezer met net hetzelfde gevoel zitten. Waarom doet hij dit? En hetzelfde gevoel blijft doorheen het boek sluimeren bij de ziekte van Radboud. Hij vertoont wel een specifiek ziektebeeld, maar daarover wordt nergens meer uitleg gegeven. Je vindt dus niet onmiddellijk of makkelijk antwoorden… het blijven open eindes… terwijl je jezelf afvraagt wat de significantie van die weggesneden eindes bij Radboud in de eerste plaats al waren. Er wordt wel op ingespeeld in de epiloog, waarbij aangegeven wordt dat je de eindes in dit boek er eventueel ook kan uitknippen. Wie liever een open einde verkiest, kan dat ook best doen. Maar erg duidelijk is de symboliek in het verhaal zelf verder niet. Het dubieus gevoel met betrekking tot de onklare ziektebeelden en de weggesneden eindes krijg je enigszins ook met de spanning. Op verschillende momenten en manieren wordt er spanning in het verhaal in- en opgebouwd, maar die komt nergens echt tot een climax of wordt niet sterk uitgespeeld. Het is eerder een soort van onderhuidse dreiging. Dat kan wel een bewuste tactiek van de schrijfster zijn geweest, maar dan is het naar mijn persoonlijke aanvoeling minder succesvol. Het laat uitschijnen dat Jakob te veel hoopt dat hij in een van zijn zo geliefde avonturenverhalen is beland, in plaats van de iets banalere werkelijkheid.
De titel van het verhaal, De bovenkamer van Jakob , lijkt die hypothese ook te staven, alsof de actie voornamelijk in Jakobs bovenkamer gebeurt. In de loop van het verhaal verzucht Jakobs grootmoeder regelmatig dat de omgeving niet geschikt is voor een opgroeiend kind. ‘We zullen zien hoe het afloopt. Ik geef jullie nog geen zes maanden hier. Wat zeg ik? Geen drie maanden!’ Op het einde verhuizen Jakob en zijn moeder ook effectief terug naar hun vorige dorp. Het lijkt er dus op dat oma volledig gelijk krijgt, en dat kan toch de boodschap niet zijn die het boek wil uitdragen? Het verhaal heeft veel potentieel in zich, maar wordt te weinig uitgewerkt. Jakob gebruikt bijvoorbeeld een heel aantal mooie en rake beschrijvingen van de omgang met psychiatrische patiënten, zoals: ‘Mijnheer Radboud was weer uitgevallen. Jakob kon zijn tong uitsteken of een zak recht in zijn gezicht laten ontploffen, het zou niets uithalen, dat wist hij al. Je kon nu alleen maar wachten tot het over was.’ Met zijn open blik en de kansen die hij de patiënten daar geeft, had hij een mooi voorbeeld kunnen zijn, maar zijn personage alsook de verhaalelementen die zijn ervaringen en de gebeurtenissen dragen, blijven wat onsamenhangend aan de oppervlakte drijven. In de gesprekken met mijnheer Radboud en Mira, en in de relatie tot zijn moeder, slaagt de schrijfster er wel in om een waarheidsgetrouw beeld te geven van een jongvolwassene die het grotemensenleven leert ontdekken en onder de knie probeert te krijgen, en daarbij worstelt met heel wat herkenbare innerlijke knopen in de bovenkamer, die tijdens het opgroeien bij veel tieners naar ‘boven’ en naar ‘buiten’ komen.
– Door Barbara Artoos –