Voor Martin is zijn jongere broer Charlie er eentje uit duizenden, zo niet miljoenen, sterker nog, hij is er een uit een charliejoen, een getal dat Charlie zelf bedacht. Charlie werd te vroeg geboren, het was een wonder dat hij het redde en hij is een wonder gebleven. Stilzitten kan hij niet, hij heeft een ongeremde fantasie maar ook een zeer zwakke gezondheid waardoor hij voortdurend bescherming nodig heeft.
Martin neemt hem mee met de trein naar het zuidelijkste puntje van het land, waar Charlie ooit een bijzondere ontmoeting had met een dolfijn. De dolfijn terugzien is niet de enige reden waarom ze op reis gaan. Onderweg ontmoeten ze het vreemde meisje Hen dat zich over hen ontfermt, ook al wil Charlie dat niet. Ze zorgt voor een toenemende spanning. De bijzondere treinreis wordt verteld in etappes, afgewisseld met flash backs waarin je telkens iets meer te weten komt over wat er ooit aan zee gebeurde.
Hierdoor wordt de spanning knap opgebouwd naar een dramatisch hoogtepunt, verwoord in korte flitsen die je als lezer intens het drama doen beleven. Het hoogtepunt plaatst de hele reis overigens in een ander perspectief dat je verdwaasd achterlaat. Knap hoe de auteur zijn lezers op het verkeerde been weet te zetten. Het mooiste in dit beklemmende verhaal is echter de manier waarop Lowery de band tussen de twee broers typeert, een band gesmeed met zorg, bewondering en oprechte broederliefde.
Tegen Hen vertelt Martin dat Charlie ‘een deel van hem is geworden’: ‘Hij zit in alles was ik doe. In alles wat ik zeg. Alles wat ik denk.’ Op het eind blijkt deze uitspraak maar al te waar. De vriendschap tussen beiden spreekt ook uit de gedichten die Martin schrijft. In het eerste typeert hij Charlie als ‘een schitterend voorbeeld/ van wat het inhoudt/ om springlevend te zijn.’ Dat springlevende zindert door het hele verhaal en blijft nazinderen over de dood heen. Het kan je ook het wat melige slot doen vergeten dat al te nadrukkelijk een boodschap van leven en hoop meegeeft.
Jan Van Coillie