511 jaar is Peregrinus Pincet. Hij heeft een mooi leven. Hij heeft geen vrouw, geen kinderen, geen vrienden, maar op materieel vlak heeft hij alles. Hij woont in een prachtig, enorm huis vol mooie spulletjes. De koelkasten zijn steeds goed gevuld en hij hoeft zich nergens zorgen over te maken. Of toch wel, over één ding. Op zolder zit een vraatzuchtig beest. Peregrinus moet zorgen dat dit beest de meest vreemde dingen te eten krijgt. In ruil daarvoor krijgt hij al die spullen én een magisch drankje waardoor hij er eeuwig als eenentwintigjarige blijft uitzien. Maar het beest vraagt steeds vreemdere dingen te eten. Op een dag eist hij een sappig, mollig kind als maaltijd. Wanhopig gaat Peregrinus op zoek en hij vindt Bethany, een ettertje uit een nabijgelegen weeshuis. Maar Bethany zal zich niet zo gemakkelijk laten opeten.
Dit boek heb ik in één ruk uitgelezen. Wat was het grappig en spannend. Op de achterflap wordt de auteur vergeleken met Roald Dahl. Die sfeer ademt het boek inderdaad uit. Het verhaal speelt zich af in een knotsgekke fantasiewereld – wie heeft immers een veelvraat met drie ogen en twee tongen op zijn zolder zitten – maar de rest van het plot speelt zich af in de werkelijke wereld. De personages zijn vrij stereotiep. De volwassenen zijn zonder uitzondering hebberig: de egoïstische Peregrinus wil zijn luxeleventje niet afgeven én houdt vast aan zijn eeuwige jeugd, de directrice van het weeshuis verzamelt leuke hebbedingetjes in haar bureau, maar verwaarloost de ruimtes waar de kinderen in leven en de vogelhandelaar is enkel belust op geld. Bethany is een arrogant en vreselijk kind, dat in werkelijkheid haar ouders heel erg mist en op zoek is naar een beetje aandacht en liefde. Net door deze herkenbare personages kon de auteur alle fantasie in het verhaal leggen en uiteindelijk blijken de twee hoofdpersonages best wel sympathiek te zijn.
Een verteller doet ons het verhaal op een vrij nuchtere, afstandelijke manier. In de eerste zin maken we kennis met één van de twee hoofdpersonages: “ Peregrinus Pincet was een lelijk iemand met een mooi leven.” Even verder lezen we dat hij er aan de buitenkant best knap uitziet. Die lelijkheid moet dus binnenin zitten. Eén pagina verder leren we het tweede hoofdpersonage kennen: “Dat ongeduldige persoontje was een klein mager meisje met een rugzak met daarop twee stickers. Op de ene stond BETHANY en op de ander ROTOP!” Op het eerste gezicht dus twee onaantrekkelijke hoofdpersonages. Vermits het derde hoofdpersonage een monster is, zit de lezer opgescheept met drie bedenkelijke personages. Maar de interactie tussen die drie maakt het geheel net zo grappig.
Grappig zijn ook de neologismen die veelvuldig in het boek voorkomen: een ‘west-pimpele paarsborstpapegaai’, ‘piep-piep-piep-liedjes’, de ‘buurtsnoeperie’, een ‘doodschappenlijst’. Echt gruwelijk is het boek uiteraard niet, maar er zitten echt wel spannende momentjes in. Al heel snel begrijpt de lezer dat het beest Bethany waarschijnlijk niet zal opeten. Maar toch verrast het einde.
De vele mooie zwart-wit tekeningen geven getrouw de inhoud weer. Toch moet de lezer tot pagina 177 wachten om een glimp van het beest op te vangen. Dat laat hem de tijd om zich zelf een levendig en veelkleurig beeld van het beest te vormen. Het boek is onderverdeeld in 22 vrij korte hoofdstukken. Dat maakt het geschikt als voorleesboek. Maar of de toehoordertjes een dag kunnen wachten op het spannende vervolg is nog maar de vraag. Als je eenmaal in het boek begon, kan je het nog moeilijk weg leggen.
Lut Vanderaspoilden