Na de Nienke Van Hichtum-prijs 2015 voor Honderd uur nacht en de Gouden Griffel 2016 voor Gips waren de verwachtingen hoog gespannen. Met Alaska maakt Anna Woltz die verwachtingen niet helemaal waar. Met Sven en Parker zet ze nochtans twee bijzondere personages neer. Dat doet ze in haar gekende, directe stijl met levendige dialogen, waardoor je je meteen in die personages kunt inleven. Niet alleen de taal maar ook de structuur is heel eenvoudig.
In korte hoofdstukken komen afwisselend Sven en Parker aan het woord, met telkens hun naam bovenaan. De dertienjarige Sven wil iets bijzonders doen op de eerste dag van het nieuwe schooljaar, hij is bang dat hij anders voor altijd het kneusje van de klas zal zijn. Als hij op school een nieuwe epilepsieaanval krijgt, wordt meteen duidelijk waarom hij dat denkt. Uit onmacht maakt hij Parker belachelijk.
Ze is razend en haar woede wordt nog groter als ze moet vaststellen dat Sven het nieuwe baasje is van Alaska, haar hond die ze moest afstaan toen alles in haar gezin veranderde na een gewapende overval. Parker beraamt een plan om haar hond terug te krijgen. Daardoor beginnen ongewild hun levens door elkaar te lopen. Hun geruzie en voorzichtige toenadering brengt Woltz sterk onder woorden. Terwijl de karakters van Parker en Sven geloofwaardig worden neergezet, geldt dat veel minder voor de plot.
Dat Parker ’s nachts zomaar bij Sven inbreekt, is toch wel erg onwaarschijnlijk en dat geldt evenzeer voor het feit dat Sven al bij het tweede nachtelijke bezoek zijn hart uitstort bij Parker, die hij overigens niet herkent omdat ze een bivakmuts draagt. Het geforceerde van de hele situatie zit hier ook in de taal.
De woorden van Parker klinken al te wijs voor een dertienjarige: ‘ Dat wil iederéén wel. Iets geweldigs doen, zodat de hele school meteen weet wie je bent. Of beter nog – de hele wereld. Maar lukt dat ook? Nee, natuurlijk niet! Dat ligt echt niet aan je epilepsie. ’ Ook Parkers beschuldiging aan het adres van haar vader, die maar niet uit zijn lethargie raakt na de overval, klinkt niet erg natuurlijk: ‘ Als je de wereld zo gevaarlijk vindt dat je alleen nog maar thuis naar de beelden van een bewakingscamera kunt kijken … Dan is het eigenlijk best gek om vier kinderen te hebben.’
Wanneer een ‘martelfilmpje’ van Svens aanval op het internet belandt, bedenkt Parker een nieuw fantastisch plan om Sven het gevoel te geven dat hij er helemaal bij hoort. Dat plan is mooi, maar misschien wel te mooi om waar te zijn, waardoor je als lezer te sterk de goede bedoelingen van de auteur voelt. Net die bedoelingen maken dat, hoewel de twee hoofdpersonages boeiende karakters zijn, hun verhaal er te veel een op papier blijft.
Jan Van Coillie