verhalen-uit-de-binnenstad

Verhalen uit de binnenstad

Onze recensie

Onwezenlijk mooi, dat zijn de prenten en verhalen van Shaun Tan. Ze voeren je naar een wereld die tegelijk vertrouwd en bevreemdend is, schitterend en soms beangstigend, een wereld waarin de grens tussen realiteit en verbeelding en tussen natuur en cultuur vervaagt. De openingsprent verbeeldt krachtig hoe in de verhalen de verhouding tussen natuur en stad als het ware wordt omgekeerd.

Enkele herten staren vanuit een donker bos door een open raam naar Manhattan, dat baadt in een onwezenlijk licht. Als de prent je doet dromen, dan word je door de openingszin van het eerste verhaal meteen wakker geschud: ‘Op de zevenentachtigste verdieping wonen krokodillen.’ Ze baden er letterlijk in ‘reptielenweelde’.

Voor wie dat vreemd vindt, merkt de verteller fijntjes op dat die dieren al een miljoen jaar woonden in de moerassen waar de stad op gebouwd is. En hij wedt dat ze er nog steeds zullen zijn ‘als al het verkeer zich finaal de modder in heeft gemalen en wij haarloze apen onze slotvergadering houden, de boel failliet verklaren en ergens anders verdergaan, zoals je van haarloze apen kunt verwachten.’

In een volgend verhaal zorgt een invasie van vlinders voor een magisch moment waarvan iedereen wenst dat het altijd zou blijven duren. In nog een ander verhaal wordt een reusachtige haai gevangen. De mix van afschuw en verrukking die het monster oproept, voel je als lezer bijna aan den lijve. Want dat is het wat de auteur doet: door de kracht van de taal roept hij de magische wereld zo beeldrijk op dat je er als het ware middenin staat.

Wanneer een meisje plots paarden in de stad ziet en haar vader erop wijst dat dat niet kan, duiken ze in het verhaal toch op voor de ogen van de lezer: ‘Maar je kijkt en je ziet ze glashelder, paarden die over de snelverkeersstroken draven, over de daken en de viaducten, zelfs over de hijskranen en stroomdraden hoog in de lucht. Meteen zijn ze al naast de auto, zo dichtbij dat je hun oogknikkers ziet rollen en de wind door hun manen ziet golven en hun snuivende adem tegen het raam hoort bonken.’

Zelfs in het meest fantasierijke verhaal over de vangst van de maanvis heb je het gevoel dat je er echt bij bent. Dat is zeker ook de verdienste van de vertaler, de Nederlandse dichteres Eva Gerlach. Niet enkel de teksten maar ook de indrukwekkende illustraties zuigen je het boek in, ze doen je enerzijds wegdromen in surrealistische landschappen en stadsgezichten en anderzijds nodigen ze uit om dieren en mensen aan te raken: de paarden op de doodlopende brug boven de stad, het meisje op het kattenhoofd in een woeste zee, de school longvissen met open bekken of de sneeuwuil met zijn indringende gele ogen. Door de rijke woordkeus en de magisch-realistische sfeer vragen de verhalen om geoefende lezers. Maar als je eenmaal door de magie meegesleurd wordt, beleef je een lees- en kijkavontuur dat je overrompelt, bij momenten naar adem doet snakken en uiteindelijk confronteert met de naakte waarheid van ons kwetsbare menselijke bestaan.

Het slotverhaal houdt een waarschuwing in. Wij mensen kijken te vaak achterom, altijd rusteloos op zoek. We beseffen niet meer wat ons met de andere dieren verbindt. Maar, zo stelt de verteller, ‘we hebben ze in elk geval onze mooiste woorden gegeven.’ Dat deed de auteur met zoveel verve dat je ze niet licht vergeet.

Jan Van Coillie

Nieuw

Thema's

Leeftijd

Auteur